Dankzij financiering van het Spierfonds hebben onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) belangrijke, nieuwe inzichten opgedaan voor de spierziekte FSHD. Deze ontdekking kan bijdragen aan betere manieren om FSHD vast te stellen en het verloop van de ziekte te volgen.
FSHD (facioscapulohumerale spierdystrofie) is een erfelijke spierziekte die leidt tot progressieve spierzwakte, vaak beginnend in het gezicht, de schouders en de bovenarmen. De oorzaak ligt in een fout in het DNA, die ervoor zorgt dat een gen – dat eigenlijk uitgeschakeld hoort te zijn – per ongeluk actief blijft in spiercellen. Dat gen heet DUX4. Normaal gesproken zet DUX4 de genen aan die nodig zijn voor de groei en ontwikkeling van een embryo, waarna het snel weer verdwijnt. Bij mensen met FSHD gebeurt dat laatste niet goed: DUX4 blijft actief in spierweefsel, waar het schade aanricht, ontstekingen veroorzaakt en spierzwakte tot gevolg heeft.
Embryo versus spierweefsel
De onderzoekers wilden weten of DUX4 in FSHD-spieren dezelfde processen activeert als in een heel vroeg embryo. Ze keken daarvoor naar het zogeheten boodschapper-RNA (of mRNA): een soort kopietje van de DNA-instructies dat wordt gebruikt om eiwitten te maken. Wat bleek? Hoewel het mRNA in FSHD-spieren lijkt op dat van het embryo, is het niet precies hetzelfde.
Voor dit onderzoek gebruikten de wetenschappers een geavanceerde techniek genaamd long-read sequencing. Hiermee kunnen ze het mRNA heel precies in kaart brengen, van begin tot eind.
Schatkist vol nieuwe informatie
DUX4 is al veel onderzocht in relatie tot FSHD, maar de recente ontdekkingen brachten een schat aan informatie aan het licht. Het team vond veel verschillende vormen van mRNA die alleen voorkomen in FSHD-spieren en niet in gezonde spieren. Het is nu de vraag of deze unieke RNA-signalen ook leiden tot eiwitten die iets zeggen over de ziekte. Als dat zo is, zouden ze kunnen dienen als biomarkers – meetbare aanwijzingen in het lichaam die helpen bij het vaststellen of volgen van een ziekte.
Bovendien zijn er lopende en toekomstige klinische studies waarin wordt onderzocht wat het effect is van het blokkeren van DUX4 bij FSHD-patiënten. In dat geval zouden biomarkers een waardevol hulpmiddel kunnen zijn bij het beoordelen van de effectiviteit van DUX4-remmingstherapie. En er is nog meer mogelijk. Als zo’n biomarker ook in het bloed kan worden gemeten, dan wordt het volgen van FSHD veel minder ingrijpend. Een bloedtest zou dan spierbiopten kunnen vervangen bij het beoordelen van de effectiviteit van bijvoorbeeld DUX4-remmingstherapieën die momenteel in ontwikkeling zijn.
Van der Maarel: “Er staan ons spannende tijden te wachten waarin we, in samenwerking met onderzoekers over de hele wereld, weer een stap dichter komen bij het begrijpen van de mechanismen achter FSHD.”