• Nieuws
  • Verhalen
  • Voor patiënten
  • Collecteren
  • Contact
Logo Spierfonds
Druk op Enter om te zoeken of ESC om dit scherm te sluiten.

Op weg naar een betere behandeling voor SMA

Terug naar het nieuwsoverzicht

Voor mensen met SMA is er de afgelopen jaren veel veranderd: er zijn inmiddels drie behandelingen beschikbaar. Maar ondanks die vooruitgang blijven er belangrijke vragen. Hoe snel zal mijn ziekte zich ontwikkelen? Welk middel werkt bij mij het beste? En wat kan ik verwachten van een behandeling?

Het zijn precies die vragen die dr. Ewout Groen (UMC Utrecht) bezighouden. In zijn onderzoek – mede mogelijk gemaakt door het Spierfonds – koppelt hij vragen van patiënten en artsen aan nieuwe technieken in het lab. Het doel: beter voorspellen hoe SMA zich ontwikkelt en welke behandeling bij welke patiënt het meeste effect heeft.

“We weten nog lang niet alles, maar we komen steeds dichterbij.”

Doorbraak: ingewikkeld DNA eindelijk zichtbaar

Een grote stap vooruit kwam door een nieuwe techniek: long-read sequencing. Daarmee kan het team grote stukken DNA in één keer uitlezen, waardoor verschillen zichtbaar worden die voorheen verbogen bleven. “Rond de genen die met SMA te maken hebben – SMN1 en SMN2 – lijkt alles zó sterk op elkaar dat je met de standaardmethoden cruciale verschillen mist,” legt Ewout uit.

Met de nieuwe methode bracht het team het volledige SMN-gengebied van tientallen patiënten in detail in kaart. En dat leverde verrassingen op. Er bleken veel meer mengvormen van SMN1 en SMN2 te bestaan dan gedacht. In bijna de helft van de patiënten vonden ze sporen van zogeheten genconversie: stukjes SMN1 en SMN2 die met elkaar zijn uitgewisseld. Zulke variaties kunnen mogelijk invloed hebben op de ernst van de ziekte én op hoe iemand reageert op behandeling.

Dr. Ewout Groen wil beter voorspellen hoe SMA zich ontwikkelt en welke behandeling bij welke patiënt het meeste effect heeft.

Waarom werkt het ene medicijn wel, en het andere niet?

Naast DNA keek het team ook naar de cellen zelf. “We namen een klein stukje huid af bij 45 patiënten, lieten die cellen in het lab uitgroeien, en behandelden ze met een SMA-medicijn: nusinersen of risdiplam.” De uitkomsten waren opvallend: bij meer dan de helft van de patiënten werkte één van de twee middelen duidelijk beter dan het andere. Soms gaf het ene medicijn bijna twee keer zoveel eiwitproductie als het andere.

Factoren als leeftijd, het aantal SMN2-kopieën en hoeveel SMN-eiwit iemand vóór de behandeling al aanmaakt, blijken invloed te hebben op die verschillen. Deze inzichten kunnen in de toekomst helpen om veel gerichter een behandeling te kiezen.

Van lab naar praktijk

De ambitie blijft duidelijk: “We willen dat artsen straks de behandeling kunnen kiezen die het best past bij die ene patiënt. En dat ouders van een pasgeboren baby beter weten wat ze kunnen verwachten. Nu geeft de hielprik alleen aan of een baby SMA heeft en hoeveel SMN2-genen er zijn. Maar we willen méér zien – ook waar die genen precies zitten en hoe ze functioneren.”

Ewout is optimistisch. “We weten nog lang niet alles, maar we komen steeds dichterbij. Als we het ziekteverloop beter kunnen voorspellen en patiënten gerichter kunnen behandelen, dan gaat dat echt verschil maken.”

Nieuws over SMA

Laden…
Positief advies voorwaardelijke toelating van risdiplam (Evrysdi) voor mensen ouder dan 25 jaar
Algemeen
Algemeen

Positief advies voorwaardelijke toelating van risdiplam (Evrysdi) voor mensen ouder dan 25 jaar

Het Zorginstituut Nederland heeft besloten een positief advies uit te gaan brengen voor de voorwaardelijke…